(18) Een onderzoek naar het analogie argument.

AUTEUR: Fons Dewulf, doctorandus aan de vakgroep wijsbegeerte en moraalwetenschap, UGent.

THEMA: Filosofie

In een recent opiniestuk verdedigde mijn collega, Maarten Boudry, de stelling dat theologie niet thuishoort aan een universiteit. Veel mensen in professionele filosofie nemen Boudry niet serieus: als opiniemaker verdedigt hij vaak ophefmakende stellingen zonder dat hij grondige argumentatie aanlevert voor die stellingen. Als collega bewonder ik Boudry voor zijn ijver om filosofie in te zetten voor het verschuiven van de publieke opinie in de richting van wat volgens hem rationelere opvattingen zijn. Veel collega’s houden zich volledig stil in het publieke debat, ook al zou hun expertise hen zeker de mogelijkheid kunnen bieden om af en toe een bijdrage te leveren in het verschuiven van het publiek debat. Ik acht het van onschatbare waarde dat sommige filosofen zich daarmee bezighouden.

Veel collega’s verwijten Boudry echter precies dat hij spreekt over onderwerpen waarover hij geen expertise heeft waardoor zijn argumentaties ondermaats zijn en zelfs nefast voor de vooruitgang in een debat. Wat de stelling van Boudry over de plaats van theologie aan een universiteit betreft, ga ik ervan uit dat hij daarover wel degelijk enige expertise heeft – hij legde zich jarenlang toe op de studie van drogredeneringen, en heeft met vrucht bestudeerd hoe sommige vormen van spreken de schijn kunnen opwekken argumenten te zijn, zonder dat het werkelijk om argumenten gaat, dus misschien kan hij de theologie als discipline in zijn geheel ook ontmaskeren. Boudry’s zorgvuldige, academische werk over geldig argumenteren kan zich uiteraard niet zomaar vertalen naar het publieke debat: noodzakelijk moet je in zo’n vertaling sommige nuances verliezen, en daar is niets mis mee. Desalniettemin had ik bij de lectuur van het stuk van Boudry de indruk dat de argumentatie te beperkt was. Het argument vertrok immers bij een vermeende analogie tussen astrologie en theologie. Op basis van die analogie moeten we concluderen dat als we astrologie niet aan een universiteit willen, dan ook niet theologie. Dit analogie-argument is in zijn huidige vorm wat vaag. Ik ga ervan uit dat Boudry daar goed heeft over nagedacht, en dat er dus wel degelijk een dieper argument achter schuil gaat. In deze tekst wil ik even proberen dat dieper argument te ontwikkelen om te zien waarop het precies steunt, en verder onderzoeken of de vertrekpunten epistemologisch levensvatbaar zijn. Hieronder ga ik eerst het argument zelf onderzoeken. Daarna ga ik dieper in op mijn motivatie voor dit onderzoek.

Het analogie-argument steunt op twee premissen. Ten eerste gaat Boudry ervan uit dat geen enkel redelijk persoon, zelfs iemand als Rik Torfs niet, een faculteit astrologie zou willen inrichten aan een universiteit. Ten tweede meent Boudry dat astrologie en theologie als disciplines op elkaar lijken in een aantal aspecten. Die aspecten zijn cruciaal, want zij vormen onze redenen om astrologie te weren uit een universiteit. Uit beide premissen volgt dat we dezelfde redenen hebben om theologie uit de universiteit te weren als astrologie. Als we consequent zijn, moeten we daaruit concluderen dat theologie niet thuishoort aan een universiteit.

De eerste premisse over de algemene verwerping van een faculteit astrologie begrijpt Boudry als een gegeven. Het is echter niet duidelijk wat Boudry precies verstaat onder die verwerping. Hij vermeldt dat astrologie het uitschrijven van horoscopen en het wichelen van sterren inhoudt. Daarmee heb je echter nog geen faculteit, laat staan een discipline of een onderzoekspraktijk. Laten we deze premisse dus iets beter ontleden. Eeuwenlang hebben intellectuelen de invloed van planeten en sterrenconstellaties op het aardse leven en de menselijke omgang bestudeerd. Nu zien we in dat bepaalde onderdelen van die studie niet meer zinvol zijn: de stand van de sterren tijdens een geboorte vormen slechte voorspellers voor het verdere leven van een boorling, en er is geen stabiele, verifieerbare relatie tussen de figuratieve inhoud van een constellatie en de eigenschappen van mensen die onder zo’n constellatie geboren zijn. Hoewel vroegmoderne astronomische en astrologische ideeën nauw verbonden waren met elkaar, zijn bepaalde restideeën (die wij nu astrologie noemen) volledig losgekomen van de wetenschappelijke astronomie in de 18de en 19de eeuw. Het herintroduceren van de studie van astrologische restideeën, over horoscopen en de invloed van sterrenconstellaties op individuele levens, kan geen betekenis hebben, omdat alle empirisch interessante consequenties van die ideeën gewoon zijn opgenomen in astronomie, en de onvruchtbare precies als restideeën moeten achterblijven. Het heeft geen zin dit historische proces te herhalen.

Bovendien kwamen die vroege astrologische ideeën voornamelijk voort uit een tekstuele, hermetische traditie, en in die traditie stond tekstexegese centraal. Die vorm van rationaliteit, nieuwe kennis puren uit oude teksten, aanvaardt geen enkele wetenschapper nog als een geldig proces van kennisvorming over de natuur. Opnieuw, dit oude rationele proces heeft het menselijk denken enorm vooruitgeholpen: de exegetische studie van oude teksten bleek noodzakelijk om ideeën over de wereld verder uit te bouwen. Onze huidige normen voor onderzoek naar de wereld vertrekken echter niet meer vanuit die rationaliteit. Astrologie was ooit een interessant onderzoeksveld, omdat het veel denkers heeft aangezet tot de ontwikkeling van een aantal concepten die we nu beschouwen als deel van de wetenschappelijke methode. Zo kon Johannes Kepler perfect beweren dat de dierenriem uit astrologische traktaten menselijke constructies waren, maar dat zulke constructies desalniettemin gebruikt kunnen worden om correlaties te vinden tussen hemelse constellaties en het aardse leven. Kepler meende ook dat hij zo’n correlaties op basis van ervaring kon verdedigen. Verder kon Kepler op basis van zijn astrologische opvattingen een unitaire fysische theorie ontwikkelen die zowel op aarde als in de ruimte toepasbaar was – hij formuleerde dus een theorie over beweging die zowel in het bovenmaanse als het ondermaanse toepasbaar was. Daarin speelden eerst zielen en later animale krachten een cruciale rol: beide waren verbonden met Keplers astrologische opvattingen. Zo’n unitaire fysische theorie is noodzakelijk voor een verdediging van Copernicanisme en dit gaat op haar beurt weer samen met een niet-instrumentalistische visie op wiskundige modellen van de baan van planeten. Cruciale concepten in de ontwikkeling van moderne wetenschap, zoals voorspelling, correlatie, artificiële en natuurlijke wetmatigheid, zijn ontwikkeld in het kader van astrologie.

Waarom is het echter niet meer zinvol om een faculteit astrologie te introduceren? Astrologie vandaag is beperkt tot bepaalde restideeën uit die oude, vroegmoderne traditie van onderzoek naar de werkelijkheid. Die restideeën kunnen we niet meer verdedigen met onze huidige methodes over onderzoek naar de wereld. Bovendien is originele, rationele argumentatievorm van astrologie niet meer levensvatbaar voor een studie van de natuur. We zijn nog in staat om die argumentatievorm te reconstrueren, aan te tonen hoe mensen vroeger daarin redeneerden (wat hun bewijsgronden waren), maar we kunnen die argumentatievorm echter zelf niet meer toepassen in ons onderzoek naar de wereld. Als we dat toch zouden willen uitvoeren, zouden we verplicht zijn om aan te geven waarom huidige onderzoeksmethodes over de gang van menselijke levens en de invloed van hemellichamen op de aarde noodzakelijk te arm zijn – en daar lijken we op zich geen redenen voor te hebben.

We delen allemaal de intuïtie dat astrologisch onderzoek opnieuw invoeren aan de universiteit larie en apekool is. Die intuïtie volledig ontleden is echter veel moeilijker dan ze simpelweg voor de geest halen. Op zich is er immers niets mis met empirisch onderzoek naar de invloed van de constellatie van hemellichamen op het aardse leven. Men doet nog altijd onderzoek naar de mogelijke impact van inslaande kometen op de ecologie van een planeet. Astrologische restideeën daarentegen introduceren vanuit het niets als een waardig onderzoeksdomein op basis van hele oude teksten zonder het verder in verband te brengen met andere theorieën over mens, ecologie en fysische verandering, dat is het probleem. Onze redenen voor de verwerping van astrologische restideeën ligt er dus precies in dat de huidige normen voor onderzoek naar de werkelijkheid niet meer overeenkomen met de normen die de restideeën nog geldigheid zouden kunnen bieden (bv. verder werken in een hermetische traditie).

Nu we de intuïtie achter de eerste premisse hebben ontleed, moeten we ons de vraag stellen wat de gelijkenis is tussen astrologie en theologie, en verder of die analoge aspecten ook onze redenen vormen voor de verwerping van astrologie. Waaruit zou de analogie kunnen bestaan?

Allereerst beweert Boudry dat theologie geen onderwerp heeft. Wat hij daar precies mee bedoelt, daar kom ik straks op terug. Dat aspect deelt de theologie in ieder geval niet met astrologie. Astrologie heeft wel degelijk een onderwerp, nl. de relatie tussen hemelse constellaties of hemellichamen en het leven op aarde. Bovendien – dat weten we uit de ontleding van onze intuïtieve eerste premisse – heeft de studie van dat onderwerp wel degelijk succes geboekt in wetenschap. Dat succes impliceerde eveneens de verwerping van de restideeën die wij nu als de idiote astrologie beschouwen. Het gebrek aan een studieobject kan dus zeker niet de basis van de analogie zijn. En zelfs als dit toch de basis van de analogie zou zijn, komt dit niet overeen met onze redenen om astrologie niet te herintroduceren aan de universiteit.

Wat bedoelt Boudry met de afwezigheid van een studieobject in de theologie? Dat weet ik niet zeker – ik kan het niet afleiden uit zijn tekst. Misschien bedoelt hij dat theologie God bestudeert, en God bestaat volgens hem niet. Daar is iets geks aan de hand. Boudry lijkt te vertrekken van de opvatting dat God niet bestaat. Om die stelling te verdedigen moet hij echter aangeven hoe je kunt bewijzen dat God niet bestaat, en dat lijkt me al een boeiend theologisch vraagstuk. De vermeende zekere kennis van de afwezigheid van een studieobject, vooronderstelt hier precies het studieobject zelf. Deze contradictie vertrekt vanuit een bepaald idee over theologie – waarover straks meer. Boudry kan het hiermee oneens zijn. Dit probleem heeft echter geen impact op het eigenlijke argument van Boudry, namelijk de analogie. En de afwezigheid van een studieobject heeft ons alvast niet veel verder gebracht in het uitwerken van dat argument.

Misschien bestaat de analogie uit het gebrek aan wetenschappelijke geloofwaardigheid? De ontleding van de eerste premisse bracht inderdaad naar voor dat de restideeën van de astrologie niet levensvatbaar zijn voor nieuw onderzoek. Als dit het punt is waarop astrologie en theologie gelijkaardig zijn, dan moet de theologie een studie van de werkelijkheid zijn. We verwerpen de astrologie immers vanuit hedendaagse standaarden voor onderzoek naar de werkelijkheid. De aanname dat theologie onderzoek voert naar de werkelijkheid is allesbehalve evident. Theologie heeft iets te maken met God of Goden en met geloven. Sommige theologen hebben alleszins ooit beweerd dat het bestaan van een God gegrond kon zijn in de empirische studie van de werkelijkheid. Dat is echter een positie ín de theologie. De discipline – en ik ben zeker geen expert – gaat eerder over de kritische vraag hoe je je geloof kan gronden en hoe je een religieuze geloofsopvatting kunt verantwoorden. Een typische vraag zou dan zijn: mag ik uit een contradictie tussen het oude en het nieuwe testament terecht afleiden dat de hele geopenbaarde schrift vals is? De “kernvragen” die Boudry opsomt in zijn stuk zijn allemaal vragen waarvan de theologie een criterium voor antwoord moet voorzien. Theologie bestudeert niet zoals de astrologie dat ooit deed, bepaalde oorzakelijke relaties tussen objecten of relaties in de werkelijkheid. Integendeel, de theologie bestudeert het denken over geloven – wat is het om een geloof te hebben? Kan je een geloof verantwoorden? Wat is de relatie tussen schrift en geloof? Enz.

Als dit een goede invulling is van de theologie als discipline, is het normaal dat de discipline na millennia nog geen antwoorden heeft op sommige van haar kernvragen. Laten we even filosofie bekijken, een aanverwante discipline die zich vragen stelt als: wat is een goede verantwoording voor een opvatting. Filosofie is al millennia aan de gang, en die cruciale vraag over verantwoording is geenszins opgelost. Sommige filosofen, net zoals sommige theologen, beweren dat de vragen van de filosofie kunnen opgelost worden door empirisch onderzoek naar de werkelijkheid, of op z’n minst in continuïteit met dat onderzoek. Opnieuw, dat is een positie ín de filosofie. Een gebrek aan wetenschappelijke geloofwaardigheid gebruiken als gemene deler van astrologie en theologie, is weinig vruchtbaar. Dan neem je immers bepaalde posities in de theologie (zoals natuurlijke theologie) als uitgangspunt van de hele discipline – en dat lijkt intellectueel niet eerlijk. Hier kan Boudry het opnieuw oneens mee zijn. Dan moet hij wel verder argumenteren waarom wetenschappelijk onderzoek naar de werkelijkheid noodzakelijk de waarde van alle vraagstukken uit de theologie ontkent, ook het soort van vraagstuk als “is de schrift een voldoende grond voor je geloof?”, wat geen vraag is over de werkelijkheid, maar over de normen voor geloofsopvattingen.

Er biedt zich gelukkig een derde mogelijkheid aan, namelijk een gebrek aan rationele procedure om vragen in de theologie te beantwoorden. Deze derde mogelijkheid komt uit de bijdrage van Boudry, en is misschien op zich een goede grond om theologie te verwerpen als een verantwoorde universitaire discipline. Alleen is het niet duidelijk of dit een gelijkenis is met astrologie. Het studieobject van astrologie kan je immers met allerhande empirische methodes bestuderen – dat heeft historisch ook een aantal vruchtbare resultaten opgeleverd. Mensen die op dit moment nog de astrologische restideeën verdedigen, moeten ofwel ingaan op huidige standaarden van onderzoek, ofwel niet. Indien dat laatste, moeten ze zich verder kunnen verantwoorden. Ze menen immers fenomenen in de wereld te bestuderen, en daarvoor zijn er nu eenmaal allerhande onderzoeksmethodes voor handen. Het is allesbehalve duidelijk waarom die onderzoeksmethodes tekort schieten. Dit kwam al aan het licht in het ontleden van de eerste premisse.  Voor theologie ligt de zaak anders: zij bestudeert geen fenomenen in de wereld. Net zoals filosofie stelt zij een ander soort van vragen. Het zijn wellicht het soort van vragen die je niet sluitend kunt beantwoorden, omdat ze over de normen van het denken zelf gaan. In het geval van theologie is dat het denken over geloof.

Hier komen we in onze denkoefening omtrent het analogie-argument op een uiterst lastige vraag: hoe arbitreer je denken over denken? Om onderzoek naar astrologische restideeën aan de kant te schuiven kan je allerhande normen uit wetenschapsfilosofie omtrent oorzakelijkheid, correlatie en verklaring inzetten, en grofweg zullen alle beschikbare theorieën de astrologische restideeën niet veel geloofwaardigheid toebedelen. Dat wil echter niet zeggen dat al die filosofische theorieën overeenkomen; vaak verschillen ze vrij radicaal van elkaar. Als professioneel filosoof vind ik minstens de helft van alle hedendaagse filosofie complete zever, waarschijnlijk net zoals Boudry zelf en alle andere professionele filosofen. Desalniettemin vind ik het uiterst problematisch om te pleiten voor een afschaffing van hele subdisciplines in de filosofie. De arbitrage van denken over denken is volgens mij niet geheel onmogelijk. Ze is notoir moeilijk, en vereist altijd onderhandeling met de tegenpartij – nooit eenzijdige afwijzing. De motieven van de andere kant begrijpen moet daarin centraal staan. Het arbitreren van methodes om theologische vraagstukken te beantwoorden is volgens mij even problematisch als het arbitreren van methodes om filosofische vraagstukken te beantwoorden. Beide arbitrages zijn bovendien niet gelijkaardig aan het arbitreren van methodes voor de studie van de werkelijkheid. Ook hier breekt de analogie op: rationele arbitrage van theologische en filosofische vraagstukken vereist andere criteria dan de arbitrage van empirische vraagstukken, zoals die van de astrologie. Boudry kan natuurlijk verdedigen dat theologen geen goeie methodes hebben om hun vraagstukken te beantwoorden, maar zo’n verdediging kan niet vertrekken vanuit de vooronderstelling dat de empirische studie van de werkelijkheid daar noodzakelijk iets mee te maken heeft.

Hiermee, meen ik, aangetoond te hebben dat het analogie-argument gebreken vertoont. Astrologie en theologie delen niet een gebrek aan onderwerp, en bovendien is het gebrek aan onderwerp niet de reden om astrologie te verwerpen. Verder delen zij ook niet een gebrek aan wetenschappelijke geloofwaardigheid, ook al is dat de reden voor de verwerping van astrologie. Theologie bestudeert immers niet hoe de natuurlijke werkelijkheid ineen zit. Tot slot, delen zij ook niet een gebrek aan rationele methode voor het beantwoorden van hun vragen. Of wellicht iets preciezer, onze redenen om de methodes te verwerpen in de verdediging van astrologische restideeën verschillen fundamenteel van onze redenen om methodes te verwerpen in de arbitrage van theologische problemen. De arbitrage van theologische debatten lijkt opvallend veel op de arbitrage van filosofische debatten, en verschilt van arbitrage in debatten omtrent de studie van de werkelijkheid.

Verder wil ik aanduiden dat bovenstaande analyse de intuïtie omtrent astrologie niet weerlegt. Ik sta achter de eerste premisse van het argument, maar vind louter problemen in de tweede premisse. Daarnaast volgt uit de weerlegging van het analogie-argument ook niet dat theologie een plaats heeft aan de universiteit. Boudry zou perfect op grond van andere argumenten die stelling kunnen verdedigen: bijvoorbeeld door erop te wijzen dat theologen geen methodes hebben om tot eensgezindheid te komen met betrekking tot een aantal vragen, en dat zo’n gebrek een reden vormt om de discipline uit de universiteit te bannen. Filosofen hebben die methodes echter ook niet. Filosofie is ook niet in staat unanieme antwoorden te bieden op haar kernvragen. Als Boudry dit argument wil gebruiken, moet hij die consequentie er wellicht bijnemen. Een andere piste zou erin kunnen bestaan dat theologie als discipline noodzakelijk een niet-seculair karakter heeft, en dus geenszins ondersteund zou mogen worden door de staat. Die “noodzakelijk” zal veel argumentatiekracht vergen, maar misschien geraakt Boudry er op die manier.

Ik heb mezelf veel moeite getroost om het gepresenteerde analogie-argument te onderzoeken, en wat mij betreft hoeft dit zeker niet het laatste woord over dat argument te zijn. De motivatie voor mijn filosofische arbeid ligt in frustratie. Boudry is een goeie filosoof, en weet dat analogie-argumenten niet eenvoudig zijn, en al zeker niet wanneer zij gaan over de afschaffing van volledige disciplines waar miljarden mensen op deze wereld wellicht enige geloofwaardigheid aan schenken. Ik wil het hem niet verwijten dat hij slordig argumenteert in kranten – voor zover ik weet, doet iedereen dat. Ik ben echter uitermate bezorgd over de rol van filosofie in de publieke ruimte. Volgens mij staat er iets op het spel, wanneer filosofie optreedt in die ruimte. Het is misschien mijn jeugdig enthousiasme, maar voor mij wordt filosofie als discipline terecht gewaardeerd voor haar onderzoek naar geldig en ongeldig denken. In dat onderzoek staan argumenten centraal. Als filosofie een rol kan spelen in de publieke ruimte, moeten de argumenten niet in die ruimte volledig uitgewerkt worden, maar zij moeten wel het resultaat zijn van professionele standaarden. Indien dat niet zo is, voegt filosofie niets toe, en kunnen we allemaal blijven schreeuwen in kranten “weg met religie” of “respect voor religie”, of “die mens is gefrustreerd”. Dat was ook mijn initiële reactie bij het stuk van Boudry: geen argument voor controversiële stelling, dus niet interessant. Ik vergat het stuk. Zondagochtend kwam mijn geest er echter op terug. Ik overliep de hele zaak en bedacht me dat het stuk veel reacties had teweeggebracht, maar weinig interessants opleverde, terwijl er zo veel interessante filosofische vragen onder dat debat schuilgaan. Wat is theologie? Wat zijn redenen om astrologie te weren aan een universiteit? Welke rol heeft een universiteit in de samenleving? Mag alleen “wetenschap” bedreven worden aan een universiteit? Enz. Ik had het stuk intellectueel als niemendal neergelegd, en ik besefte zondag dat ik daarmee ook de filosofie had opgegeven. Ik was vergeten dat er iets op het spel staat wanneer je filosofie in de openbare ruimte bedrijft. Dat was een grove fout: Boudry is mijn collega, en ik mag niet zomaar uit de gebrekkige articulatie van zijn argument afleiden dat het argument noodzakelijk tekort schiet. Vanaf dat moment rustte mijn geest niet meer. Dat argument moest verder onderzocht worden, en dat heb ik bij deze ook gedaan. Dit is meteen ook een uitnodiging aan Boudry om mijn analyse van zijn argument te beschouwen. Misschien klopt er ergens iets niet, misschien hebben we een aantal verschillende opvattingen over kennis, wetenschap en rationeel onderzoek – maar ik moet het weten. De vraag naar de geldigheid van het argument laat mij niet meer los. Precies daarin triomfeert de filosofie, en precies daarop steunt de relevantie van de filosofie in de publieke ruimte.

 

2 gedachten over “(18) Een onderzoek naar het analogie argument.

Plaats een reactie