Van kritiek…
AUTEUR: Jan Blommaert
THEMA: Onderwijs, Politiek
KERN: Leerkrachten hebben nood aan het systematisch aanleren van sociolinguïstische gevoeligheid.
OPMERKING: Dit artikel verscheen eerder op https://jmeblommaert.wordpress.com/2018/09/11/sociolinguistiek-voor-leerkrachten/
Leerkrachten hebben de afgelopen jaren geen gebrek gehad aan vormingsdagen over superdiversiteit en meertaligheid. Ik neem aan dat sommigen al een gevoel van indigestie hebben vanwege dat aanbod. Ook in de leerkrachtenopleiding spreekt men nu over meertaligheid als een gegeven, een realiteit. En dat kan men vanzelfsprekend enkel toejuichen.
Maar wat leerkrachten nog altijd niet op een systematische manier aangereikt krijgen is sociolinguïstische gevoeligheid. Wat ze denken en weten over taal is in verregaande mate nog steeds gefilterd door een zeer normatieve opvatting die ze erover hebben ontvangen in beleidsbrief na beleidsbrief en curriculumwijziging na curriculumwijziging – het fenomeen (1) dat ik boven heb geschetst. Indien hun blik daarvan afwijkt, dan is het omwille van een eigen rijke ervaring en/of informele leerprocessen die ze onder collega’s of via lectuur en zelfstudie hebben doorgemaakt. Ik heb in mijn onderzoekspraktijk dan ook heel wat boeiende en deskundige leerkrachten ontmoet, en ik heb van hen heel veel opgestoken, maar ik heb geen systeem gezien dat hen deskundig heeft gemaakt in die zaken.
En dat is jammer. Want samen met justitie, de gezondheidszorg en de ambtenarij is onderwijs één van de frontlijnsectoren in onze samenleving, waarin men elke verandering in de sociale structuur meteen en genadeloos ervaart. Een klas kan van het ene schooljaar tot het andere veranderen van een relatief homogene taalgemeenschap naar één waarin 14 talen gebruikt worden, voor, tijdens en na de lessen. Scholen zijn in dat opzicht uiterst gevoelige antennes in de samenleving, en leerkrachten zijn potentieel bijzonder belangrijke eerstelijns onderzoekers, in staat om veranderingsprocessen heel snel zichtbaar te maken en aan de aandacht van beleidsmakers voor te leggen. Ze zijn uiteraard ook potentieel fenomenaal belangrijke probleemoplossers die elke verandering creatief en constructief van een ad-hoc oplossing zouden kunnen voorzien. En die dus, op die manier, het beleid van onderuit zouden kunnen voeden met recepten die echt werken.
Ze doen dat ook, maar, zoals ik zei, niet systematisch. Ze doen dat wanneer er twee voorwaarden voldaan zijn: (a) ze moeten een scherp afgestelde sociolinguïstische gevoeligheid bezitten en (b) ze moeten de vrijheid hebben om te experimenteren, zonder teveel belemmering van wat taalkundig “mag” en “niet mag”. De boeiende en deskundige leerkrachten die ik boven vermeldde voldeden aan beide voorwaarden, en ze behaalden ronduit verbluffende resultaten.
Ik ben in deze zaken doorheen de jaren gedeeltelijk cynisch geworden, en ik ga er dus vanuit dat regeringen steeds weer zullen kiezen voor het competitieve luik van “rankings” zoals die van de PISA-tests, en zich eigenlijk niet veel gelegen laten aan het vraagstuk van de inclusiviteit. Dat is trouwens de constante in Vlaanderen geweest: men beklaagt zich telkens weer over de slechte scores inzake inclusiviteit, en men richt een studiedagje in om daarover te praten, maar men vermijdt elke systematiek in dit domein. Het zij zo, ik verwacht ook nu weer niets revolutionairs van onze minister – hoe goed ze het ook bedoelt. Ik heb ook de uitspraken van N-VA boegbeelden gehoord in elk onderwijsdebat van de laatste tijd, en ik hoor een voluit beleden elitarisme (waarbij men “meritocratie” verwart met het reproduceren van bestaande elitestructuren). Ik heb dus geen illusies.
Maar maak dat probleem van de zogenaamde “taalachterstand” dan tenminste een probleem dat leerkrachten autonoom mogen aanpakken en oplossen. Laat hen zelf leermodellen uitdokteren die getuigen van een sociologisch realisme, gebaseerd op wie er effectief in de klas zit, en op wat we weten van die leerlingen. Veel is er niet voor nodig: in één dag vorming kunnen ze de volgende drie essentiële punten op zak steken.
- Het onderscheid tussen de twee visies op “taal” die ik in mijn eerdere tekst heb geschetst, en het bewustzijn dat, om te snappen wat er aan de hand is, men zich best op de concrete fenomenen richt en de ideologische visie even achterwege laat;
- Hoe registers ineen zitten en hoe ze opereren, gekoppeld aan het bewustzijn dat wat ze in de klas doen een heel specifieke registeroefening is, ingebed in een enorm kluwen van andere registers;
- Dat de kern van de zaak doorgaans in het concrete detail te vinden is, niet in het gemiddelde of de veralgemening. Leren luisteren naar heel kleine accentverschillen, en leren kijken naar kleine merkwaardigheden in het schrijven: dat zijn essentiële pedagogische competenties in een superdiverse onderwijsomgeving.
Dit is een heel beperkt geheel aan elementen. Veel geld hoeft dit dus niet te kosten. En dit land is gezegend met een behoorlijk aantal sociolinguïsten die dit allemaal zeer competent kunnen aanreiken en begeleiden. Het zou, misschien zelfs miraculeus, de PISA-statistieken van 2018 in gunstige zin kunnen beïnvloeden. En dan kunnen we, voor het eerst, zeggen dat “ons onderwijs top is”. Nu is dat een leugen, en het is er één die (om het jargon even te lenen) niet aangepast is aan de informatiesamenleving die we zijn.
…naar dialoog
(suggesties en vragen van de redactie ter stimulans voor verdere dialoog)
Vragen:
- Wat houdt het concept ‘sociolinguïstische gevoeligheid’ exact in?
- Wat kunnen leerkrachten concreet doen om beter om te gaan met dit thema?
- Op welke manier moet de sociolinguïstiek worden geïmplanteerd in het onderwijs? Via de overheid? Via de netten? Of moeten de scholen er zelf mee aan de slag?
- Is inclusief onderwijs wenselijk? Zo ja, hoe kunnen we vermijden dat leerkrachten en/of leerlingen hieronder lijden?