AUTEUR: Patrick Bailliu
THEMA: Filosofie
Volgens artikel 2 van de Universele verklaring van de rechten van de mens heeft eenieder “aanspraak op alle rechten en vrijheden, in de verklaring opgesomd, zonder enig onderscheid van welke aard ook, zoals ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.”
Zo verwoord, hebben mensenrechten per definitie een universeel karakter. Toch is die universaliteit geen evidentie. De universele verklaring zijn vanuit historisch perspectief in sterke mate geïnspireerd op de achttiende-eeuwse Europese rechtenverklaringen, die op hun beurt een product zijn van het westerse Verlichtingsdenken. Net zoals het liberalisme en het socialisme. Mensenrechten gaan over het principe van handelen. En als we het over het handelen hebben dan hebben we het over ethiek.
Immanuel Kant verwijst in Over de gemeenplaats en in De eeuwige vrede, waar hij de mogelijkheid beschrijft voor een vreedzame samenleving en een vreedzaam samenwerken van samenlevingen, steeds naar de plicht om het goede te doen, die ieder mens door de rede in zich herkent (Kant, 2000). Die plicht is de categorische imperatief, die hij in de Grundlegung zur Metaphysik der Sitten op twee manieren formuleert, waarvan de tweede hier de meest interessante is: “Handle so, daß du die Menschheit, sowohl in deiner Person, als in der Person eines jeden andern, jederzeit zugleich als Zweck, niemals bloß als Mittel brauchest” , (Kant, 1974, p. 61).
Doordat de mens in staat is zichzelf te zien als deel van de mensheid en daarin anderen te erkennen als gelijken, is hij ook in staat niet alleen zijn eigenbelang na te streven, maar ook het belang van de ander te zien en te dienen. Die interne plicht maakt samen met de waarborg voor het goede die de hoop biedt een zuivere ethiek mogelijk.
Maar net zoals Martha Nussbaum zie ik problemen voor deze Kantiaanse opvatting van ethisch handelen als grond van de mensenrechten. Met andere woorden. Toepassing van de mensenrechten start op het microniveau. Het start bij ieder mens in zijn alledaagse bezigheden. Het individu moet ze uitdragen. Met andere woorden: behandel alle mensen zoals jezelf wil behandelt worden en stel de mens steeds als doel en niet als middel van je handelen.
Probleem is dat het doel van je ethisch handelen, en van je handelen tout court, nooit volledig onafhankelijk kan beschouwen van de middelen die je daarvoor wil inzetten. Vaak denken we dat ethisch handelen erin bestaat een bepaald doel voor ogen te houden en dan de meest rationele weg te zoeken om dat doel te realiseren. Als dit klopt dan zou onze liberale democratische rechtstaat een toonbeeld zijn van de uitvoerbaarheid van de mensenrechten. Helaas toont de concrete samenleving een ander beeld. Politieke verrechtsing en de toename van het wij/zij denken simuleert enkel de intolerantie in de samenleving.
Wat speelt daarin mee?
Wat we uit het oog verliezen in de uitvoering van de mensenrechten als basis van een tolerante samenleving is het dilemma in de balans tussen ratio en emotie in het individu. M.a.w. als het (dynamische) evenwicht verloren gaat, dan gaat ook de menselijke waardigheid verloren. Van beschaving en duurzame ontwikkeling en de concrete uitvoering van de mensenrechten is alleen sprake zolang het evenwicht tussen de wezenlijk menselijke waardeoriëntaties behouden blijft.
Velen zullen denken dat het evenwicht kan gevonden worden in het principe van het kritisch denken, de argumentatieleer, volgens de logische principes zoals Johan Braeckman van de Vakgroep Wijsbegeerte & Moraalwetenschappen Universiteit Gent beweert. Maar zoals Braeckman ook toegeeft is er het probleem van de cognitieve dissonantie.
Cognitieve dissonantie is een term, mede door psychologen gebruikt, om iemand te beschrijven die verward, soms gekwetst, is door een geestestoestand die zich voordoet wanneer men geconfronteerd wordt met nieuw bewijsmateriaal dat in conflict is met een geloof, opvatting of begrip van iets tot aan dat moment aangehangen. Het is een
onevenwicht tussen rationeel menselijk denken en normale menselijke gedragingen en opinies. Deze laatste zijn resultaat van opvoeding, psychische erfenis en eigen ervaringen zoals in als buiten een groep.
De invloed van de psychische erfenis in de relatie met de ander is niet te onderschatten. Ze kan in de vorm van een legaat geuit worden of in een delegaat of wat we als destructief recht noemen. Als iemand onrecht wordt aangedaan (iemand ontvangt niet als kind waar hij of zij redelijkerwijze recht op heeft of iemand wordt niet in staat gesteld te geven of geeft juist onevenredig veel zonder daarvoor iets terug te ontvangen), dan ontstaat destructief recht. Dit betekent dat het aangedane onrecht wordt verhaald op anderen, onder meer op de volgende generatie. Elke generatie geeft volgens verplichtingen, verwachtingen en opdrachten door aan de volgende generatie (delegaat).
De manier waarop de volgende generatie omspringt met deze erfenis bepaalt of men in staat is een eigen legaat op te bouwen , geërfd en zelfontworpen, (Heylen en Janssens 2010, blz 56). Destructief recht is meestal opgebouwd op onbewuste en onverwerkte emoties of affecten. Ze maken deel uit van het problematische zelf. Ze zijn afgeleid van oorspronkelijke impressies en ze zijn altijd op de één of andere manier gebaseerd op de ervaring van het aangename en of de vermijding van het onaangename, aldus de Schotse filosoof Hume. Mensen herkennen emoties in de anderen. Hierdoor treden ze toe tot (herkenbare) groepen. Zo ontstaan wij/zij groepen met als gevolg polarisering etc. Mensen ontdoen van hun psychische erfenis en hun onbewuste affecten is niet alleen moeilijk maar waarschijnlijk ook onmogelijk. Blinde vlekken of valkuilen worden in veel gevallen niet ontmaskerd. Braeckman noemt dat een zonde. Gevolg is dat velen in zelfbedrog leven met de gevolgen vandoen.
Het destructief recht zorgt voor een onbalans tussen ratio en emoties in het individu. Autonome individuen zijn de dragers van de samenleving. Omdat de toepassing van de mensenrechten in de concrete wereld begint bij het individu en deze niet steeds in balans is brengt dit de mogelijkheidsvoorwaarde van de universaliteit van de mensenrechten op het vlak van een rationele ethisch principe betwijfelbaar.
Bronnen:
Alda, Pellemans, “Het morele oordeel: verstandige reflectie of juiste gevoel”, Tilburg; 2012
Johan, Braeckman, “Kritisch denken: de ethische dimensie”, Vakgroep Wijsbegeerte & Moraal Wetenschappen, RUG.