AUTEUR: Patrick Bailliu
THEMA: Filosofie en Gezondheidszorg
De cijfers van de geestelijke gezondheidszorg nemen sinds jaren gestadig toe. Daar zijn allerlei oorzaken voor op te noemen. Een van de oorzaken is de toename van het fenomeen burn-out. Burn-out of het ‘opgebrand zijn’ (Bakker, Schaufeli en van Dierendonck, 2000) is een gevolg van langdurige blootstelling aan stressvolle context(en). Verschillende studies wijzen uit dat de onderwijssector daar deel van uitmaakt (Taris, Schaufeli, Schreurs en Caljé, 2000; Houtman, Andries en Hupkens, 2004). Burn-out komt tot stand door een samenspel van factoren, die het functioneren binnen de onderwijscontext bemoeilijken: een gebrek aan erkenning en steun van de directie, onzekerheid met betrekking tot behoud job, het moeten verrichten van extra taken buiten het lesgeven, gebrek aan toekomst – en zinperspectief, tijdsdruk, gebrek aan middelen, klasmanagement, problemen in de klas, etc…
De gevolgen van deze oorzaken uiten zich in een overheersend afgrijselijk gevoel, waardoor de mens zichzelf niet meer herkent. Zich eenzaam voelt en angstig, met als gevolg een ongelukkig of gefrustreerd bestaan. Wie zich engageert als leerkracht doet dit niet alleen maar om geld te verdienen, net daardoor kunnen we deze gevoelens krijgen. Persoonlijke en sociale voldoening zijn een behoefte van menig leerkracht. De leerkracht wil iets kunnen leren door zijn job, zich ermee ontplooien of emanciperen. Wanneer we in deze verwachtingen worden teleurgesteld, voelen we vervreemding.
Het was de jonge Karl Marx die het idee ontwikkelde van vervreemding in het werk. Marx haalde het concept van vervreemding bij Hegel. Vervreemding is een belangrijk gegeven in Hegels idealistische filosofie. Het is de meest extreme uitdrukking van verschil of “andersheid”. In het proces van verandering heeft alles noodzakelijkerwijze een verdeelde aard en een antithese, aangezien het zowel zichzelf is, en tegelijk, ook iets anders wordt, haar eigen “ander”. Maar algemeen beschouwd is het “ander” gewoon een ontwikkeling van het “zelf”; het impliciete wordt expliciet, het mogelijke wordt realiteit. Dit proces is duaal. Het leidt tot een verandering van de originele vorm en de realisatie van het goed in een hogere vorm van bestaan. Deze tegenstelling stuwt het Idee voorwaarts in een lange ontwikkeling tot het vanuit zijn materiële vorm voorkomt in de Geest. De Geest neemt vervolgens een aantal stadia aan van een ruw gevoel tot de hoogste vorm in de filosofie en vooral in Hegels eigen idealistische visie. Doorheen dit complexe proces speelt vervreemding een positieve rol. Het is een uitdrukking van het Negatieve. Het Negatieve vernietigt de bestaande vormen doorheen een conflict van tegengestelden, brengt alles vooruit naar een hogere vorm van bestaan. Voor Hegel is een specifieke vorm van vervreemding historisch noodzakelijk in een bepaalde fase, hoewel het tenietgedaan wordt in een volgende fase van universele dialectische afhankelijkheid.
Voor Marx was de oorzaak van vervreemding eenvoudig: de kapitalist ontneemt de arbeider zijn arbeidskracht en de producten van zijn arbeid. Daarmee belet hij de arbeider zich in zijn belangrijkste activiteit te verwerkelijken. Werk ontmenselijkt door de wijze waarop het is georganiseerd. Als de kapitalist niet langer de arbeider van zijn arbeidskracht en de producten van zijn arbeid berooft, komt er een einde aan de vervreemding. Dat het natuurlijk niet zo eenvoudig is weten we ondertussen.
Zo begreep de joodse humanist Erich Fromm dat de moderne mens ‘het concept van het leven als een kunst’ is kwijtgeraakt. Hoewel de mens van nature een creatief wezen is, maakt hij steeds minder gebruik van zijn scheppende gaven. Onder invloed van het economisme is hij het besef van zijn unieke aanleg kwijtgeraakt. De moderne mens leeft om te werken om aanzien en bezit te verwerven en vooral vandaag voor velen te onderhouden.
De vraag is dan hoe de kunst van de zelfzorg begrijpen?
Nietzsche begreep de zelfzorg als de moraal van zelfstilering. Het komt niet vaak voor dat mensen hun karakter ‘stijl’ geven. De meeste mensen komen niet verder dan een oppervlakkige levensstijl, wat we vandaag als werken en consumeren kunnen begrijpen. Zelfstilering betreft de transformatie van de eerste natuur in een tweede natuur. De mens is een hybride verschijnsel. Zijn talenten en eigenschappen, gevoelens en waarderingen zijn nog ongeordend, het ontbreekt aan samenhang. De uitdrukking ‘tweede natuur’ duidt op een karakter dat resulteert in een proces van integratie. Zelfstilering verwijst naar een zekere regie, het kunstzinnig ordenen van de sterke en zwakke punten van het karakter. Zelfstilering is niet alleen een kunst maar ook een kunde, zowel esthetisch als technisch. De vormgeving bestaat uit ordenen, accentueren en verbergen, verplaatsen, verwijderen, opsmukken, combineren. Het werken aan zichzelf voltrekt zich vanuit een bepaalde smaak. Smaken is een lichamelijk, specifiek zintuiglijk en subjectief gebeuren. Hier gaat het om smaak in een brede esthetische zin: een subjectief proeven, beproeven en fijnproeven van de verschillende ingrediënten totdat het ‘juiste mengsel’ aan persoonlijkheid is bereikt. Daarom sprak Nietzsche over de ‘heer en de slaaf’ of integratie (personalisatie) of chaos (depersonalisatie- vervreemding).
Foucaults wending
Het hele oeuvre van de Franse filosoof Michel Foucault draait rond het thema van het menselijk subject of zelf. De moderne westerse mens is het resultaat van een even complex als dynamisch cultureel en maatschappelijk proces. Aanvankelijk benaderde Foucault de moderne subjectvorming vanuit overheersings- en machtstechnieken. Foucault en zijn volgelingen zochten en vonden in alle mogelijke maatschappelijke instellingen en evoluties (gevangeniswezen, psychiatrie…) uitingen van toenemende disciplinering, opsluiting, toezicht, normalisering, gelijkschakeling, verschoolsing… De controle en bestraffing evolueerde volgens Foucault in de loop der tijd van brutale macht (tirannie) naar rationele, geraffineerde bestraffing, ook ‘genormaliseerde macht’ genoemd. Steeds meer worden het totale lichaam en het totale gedrag onder controle gebracht door de controle van de geest en wordt de totale persoonlijkheid gekneed door de miljoenen regeltjes. Het individu wordt het gedisciplineerde en gereglementeerde object van de maatschappij en van de maatschappelijke instellingen. Van subject naar object naar vervreemding.
Maar zijn studie van de klassieke moraal zorgde voor een wending. Zijn aandacht verschoof van de macht naar de ethiek. In de klassieke moraal draaide het voornamelijk om het gebod: ‘Draag zorg voor jezelf’. Het waren de Grieken en de Romeinen die de zorg voor zichzelf op verschillende manieren bedachten en beoefenden, zelfkennis, beheersing van emoties, deugd en omgang met tijd behoorden bij deze vaardigheden. Foucault nam de klassieke opvatting van moraal als zelfzorg over. Hij wijst op de belangrijke inzet van de klassieke zelfzorg. Deze was bedoeld om de eigen machteloosheid, narcisme en rancune buiten de deur te houden en de actor in staat te stellen om als partner, vriend en burger goed te functioneren.
Het klassiek liberalisme dat aannam dat wederkerigheid in de samenleving tot stand zou komen door een proces van ‘spontane synthese’, voortgedreven door een ‘onzichtbare hand’ leek gedoemd om te mislukken. Het neoliberale denken daarentegen, begrepen dat zo’n synthese alleen mogelijk is als de juiste randvoorwaarden zijn gecreëerd. Dit leidt tot de paradoxale gedachte dat het subject vrij gemaakt wordt door het in te kaderen. Dit idee wordt hier ‘georkestreerde synthese’ genoemd. Neoliberale denkers geven aan dat de politiek niet rechtstreeks in het leven van burgers ingrijpt als het zich beperkt tot het stellen van randvoorwaarden. De vrijheid die binnen dit kader wordt ontwikkeld is gebaseerd op eigenbelang en concurrentie. Dat concurrentie niet echt de drijfveer voor de zelfzorg is mag ondertussen blijken uit de cijfers van de GGZ. Maar terug naar Foucault.
Foucault heeft de klassieke betrekking tot zichzelf (rapport à soi) vanuit vier, nauw samen- hangende gezichtspunten beschreven: wat, waardoor, hoe en waartoe? Ten aanzien van de ethische substantie gaat het erom, welk aspect van de persoon voor zelfzorg in aanmerking komt. Dat kan het zelfbeeld zijn, een bepaalde emotie, een gewoonte of de eigen voedingswijze (etc.). Foucault noemt dit de morele ontologie. Op het punt van de onderwerpingswijze gaat het om de uiteenlopende manieren waarop het individu een regel kan ervaren en navolgen: als een zware verplichting, een aansporing, een uitnodiging of een uitdaging. Dit is de morele deontologie. Bij de ethische arbeid gaat het om de diverse praktijken en technieken waarmee de morele zelfverwerkelijking gestalte krijgt. Dat kan zijn via ascese, training, meer cognitief of meer via conditionering. Foucault noemt dit de morele ascetiek. Bij de morele teleologie ten slotte gaat het om het achterliggende doel dat met een bepaald handelen of gedrag wordt nagestreefd. De vraag is steeds, wat is de zin van jouw leven: autonomie, voortreffelijkheid, gemoedsrust of zelfoverstijging (transcendentie). Foucault noemt dit de ‘morele teleologie’.
Foucault spreekt hier dus over zelfkennis. De relatie die je tot jezelf inneemt betekent dat je ook weet waarom, waarvoor, hoe en waartoe je voor jezelf zorg draagt. Verder is het voor zelfzorg van fundamenteel belang om niet alleen jezelf, maar ook de concrete omstandigheden te leren kennen waarin je leeft, de dominante principes en de voorschriften en gedragsregels waartoe je je te verhouden hebt. Ten slotte is het van belang om je doelen te kennen. Op basis van deze kennis ben je in staat om jezelf en anderen aan te sturen. Het belang van deze zelfzorg is duidelijk. Als je jezelf en de regels niet kent, als je niet geoefend bent en je emoties niet beheerst, als je je door lustgevoelens laat meeslepen, als je de verkeerde middelen hanteert voor de verkeerde doelen, loop je grote kans om geen mooi ethos te hebben en jezelf kwijt te raken.
Wat maakt dit beter tot de context van bijvoorbeeld het onderwijs?
Zelfzorg en zorg voor de ander gaan volgens Foucault hand in hand. Je neemt in je zelfzorg op een bepaalde manier de zorg voor de ander mee. De bestaansethiek vertrekt dus niet vanuit een ik dat wordt opgevat als atomair en onafhankelijk van anderen. Zij is een relationele ethiek, waarbij het uitgangspunt ligt bij de zorg voor hoe je samen met anderen in het leven staat. Zelfzorg is doelbewust de poging om zowel overheersing als machteloosheid, narcisme én rancune buiten de deur te houden en zichzelf en de ander in staat te stellen om als partner, vriend en burger goed te functioneren. Zelfzorg als een geven en nemen, het creëren van een balans voor elkaar. Deze balans leidt naar vrijheid, het ultieme doel van de zelfzorg.
Bronnen:
Michel Foucault, Het gebruik van de lust (1985); De zorg voor zichzelf (1985)
Michel Foucault, Breekbare vrijheid, waarin opgenomen het interview Ethiek van de zelfzorg.
Erich Fromm, De zelfstandige mens 1947.