AUTEUR: El Hammouchi Othman (de laureaat van de Belgische Filosofie Olympiade in 2016)
THEMA: Filosofie
OPMERKING: Deze bijdrage gaat o.a. verder op het artikel van Pieter Present en Fien De Block. ( Zie Anti-essentialisme – Verdere verduidelijking en verdediging.)
Vooreerst wens ik Dhr. Pieter Present en Mevr. Fien de Block te bedanken voor hun zeer pertinente reactie. Ik ben zeer blij dat we hier de kans krijgen om een respectvolle en nuttige dialoog te voeren.
In deze reactie hoop ik mijn standpunt te kunnen verduidelijken aangaande de positie van de buitenstaander bij de beschouwing van een bepaalde traditie. Tevens wens ik mijn epistemologische visie te verdedigen in het licht van de daartegen aangevoerde kritiek. Ten slotte zal ik trachten mijn kijk op de geschiedenis uiteen te zetten en te beargumenteren.
De universaliteit van het menselijke cognitieve raamwerk – een propositie die door Kant op meesterlijke wijze werd bewezen in zijn hoofdwerk – garandeert dat elk fenomeen door eenieder die geïnteresseerd is bestudeerd kan worden. Het oordeel dat de essentie van een bepaalde traditie niet achterhaald kan worden door buitenstaanders, lijkt dus absurd te zijn. Want indien men dit zou willen volhouden, dan moet men oordelen dat het ervaren van een fenomeen noodzakelijk is voor een cognitief begrip ervan.
Maar kunnen we heus zeggen dat een psycholoog een moord moet plegen om de psyché van een moordenaar te doorgronden? Of dat een bioloog op handen en voeten moet lopen om het gedrag van leeuwen te begrijpen? Neen, het lijkt perfect mogelijk voor een seculier persoon om de islam, of enige andere religieuze traditie, te bestuderen zonder er deel van uit de maken. Deze logische mogelijkheid wil ik dus zeker verdedigen.
Wat wel waar is, is dat de reële kans dat een buitenstander erin zal slagen een religie te doorgronden vrij klein is. Indien men bijvoorbeeld de islam beschouwt – maar dit geldt evenzeer voor het jodendom – vergt het een enorme kennis van de Arabische taal en grammatica, logica, rechtsleer, soefisme (spirituele leer), dogmatiek, filosofie, poëzie, literatuur, exegese en nog veel meer, eer men een solide begrip kan ontwikkelen van de essentie ervan. De duw in de rug die je als lid van een religieuze gemeenschap krijgt, is op dit vlak essentieel.
Traditie: continuïteit of verandering?
De onmogelijkheid van cognitief inzicht zonder beleving lijkt dus onhoudbaar als steunpilaar voor de propositie dat het zinloos is voor buitenstaanders om inzicht te proberen krijgen in de essentie van een traditie. Maar er is nog een andere weg om die stelling te ondersteunen. Men zou namelijk kunnen zeggen dat tradities zich in een constante toestand van verandering bevinden die van dien aard is dat men er slechts inzicht in kan krijgen als men deel uitmaakt van dit vormingsproces. Twee bezwaren dienen zich hier echter aan. Om te beginnen lijkt deze definitie van inzicht weinig cognitieve waarde te hebben: beleven en vormgeven zijn geen kennende processen, maar handelingen.
Ten tweede moet men de premisse aannemen dat beschavingstradities extreem vloeibaar en veranderlijk zijn. Dhr. Present en Mevr. de Block lijken de propositie dat een traditie een zekere mate van stabiliteit vertoont inderdaad te verwerpen. Ze beweren dat een traditie wordt geconstitueerd door het voortdurende heruitvinden ervan door haar leden. Nu ben ik volkomen bereid toe te geven dat de islamitische beschaving doorheen de geschiedenis vele veranderingen heeft vertoond. Dit kan ook niet anders, gezien het veelvoud aan revolutionaire historische gebeurtenissen dat zich heeft voltrokken: nieuwe volkeren voegden zich bij de moslimbeschaving, nieuwe gebieden werden geïslamiseerd, nieuwe gebruiken geïntroduceerd, etc. Bovendien heeft het islamitisch recht een aantal bronnen die krachtens hun aard zelf onderhevig zijn aan verandering, zoals ‘oerf (lokale gewoonte), het tijdperk of de politieke en staatkundige situatie.
Maar verandering betekent niet noodzakelijk verlies van identiteit; iedereen was tenslotte ooit een kleine baby, en zal (hopelijk) sterven als oude man of vrouw, terwijl hij toch dezelfde persoon blijft. In feite lijkt de redenering zich hier schuldig te maken aan contradictie. Men wil tegelijk volhouden dat de morfologische ontwikkeling van een traditie volkomen vloeibaar en veranderlijk is, maar dat er tegelijk een essentie bestaat voor haar leden. Maar essentie en verandering zijn termen die met mekaar in tegenspraak zijn. Essentie komt overeen met substantie, zoals Aristoteles aantoonde, en substantie impliceert temporale stabiliteit. Derhalve moet elke traditie een cognitief inzichtelijke essentie hebben die voor iedereen toegankelijk is.
Epistemologie
Wat betreft mijn betoog over de epistemologie van het begrip, lijkt het me dat ik verkeerd begrepen ben geweest. Ik heb mij namelijk nooit geuit over taal en communicatie, die het domein zijn van de pragmatiek en de taalkunde, maar louter over de ideeënstructuur die eraan ten grondslag ligt – deze is universeel en niet gebonden aan een bepaalde taal, en valt binnen het vakgebied van de filosoof. Beschouw bijvoorbeeld volgende zinnen:
Ik ga naar huis.
Je vais à la maison.
I’m going home.
De drie zinnen zijn weliswaar verschillend, want in een andere taal, maar drukken desalniettemin dezelfde propositie uit. Proposities en ideeën zijn gedachte-entiteiten die hun uiting vinden in taal. Wil men het dus überhaupt hebben over de essentie van de islam, dan moet men reeds een idee bezitten van die essentie (in de vorm van een discursief begrip), anders zouden we er niet eens over kunnen praten. Gedachten gaan vooraf aan taal.
Historische visie
Ten slotte richt ik mijn aandacht op de kritiek op mijn historische visie. Ik ben zeer verheugd te zien hoe goed geïnformeerd Dhr. Present en Mevr. de Block zijn aangaande dit onderwerp: zelfs de meeste moslims hebben nooit gehoord van de mihna. Desalniettemin moet ik hen erop wijzen dat dit vrijwel een eenmalig incident was in de moslimgeschiedenis (net zoals het optreden van Akbar in India). Daarom ook dat moslimhistorici het altijd hebben bestempeld als uitermate merkwaardig, omdat het gewoonweg niet de norm was. Verder vond deze episode plaats in een vroeg stadium van de ontwikkeling van de moslimbeschaving, zodat ze nog niet zo robuust was als ze later zou worden. Het is waar dat de positie van geleerden voortdurend is veranderend, maar de doctrine van het islamitisch recht is stabiel gebleven op de grote punten, en gedifferentieerd op de details. Deze dynamische harmonie werd ondersteund door de mechanismen van de staat en het religieuze etablissement.
Ook het schisma tussen soennieten en sjiieten doet geen afbreuk aan mijn positie: ik had het slechts over de rechtstraditie binnen de soennitische gemeenschap (verreweg de grootste). Bovendien wijst deze verdeling helemaal niet op een op natuurlijke wijze ontwikkelde fundamentele divergentie: voor de 16de eeuw was sjiisme slechts een verzameling van min of meer marginale sektes. Pas wanneer de Safaviden begonnen aan hun grote (gedwongen) bekering van Iran nam het aantal sjiieten binnen de globale moslimgemeenschap aanzienlijk toe. Er heerste tot recent trouwens weinig échte animositeit tussen soennieten en sjiieten: gedurende zijn tocht doorheen Irak werd Ibn Battoeta bijvoorbeeld vrij vriendelijk ontvangen, zoals hij beschrijft in zijn Rihla.