(12) Lange tenen: respons op Boudry.

AUTEUR: Thomas Rotthier (https://thomasrotthier.wordpress.com/)

THEMA: Filosofie

Maarten Boudry heeft een snedige reactie geformuleerd op mijn vorige tekst waarbij hij de nodige nuances aanbrengt die in mijn kritiek verloren zijn gegaan.

‘Schooled’, zullen jullie denken en dat is ook wel een beetje zo, dat zal ik niet ontkennen. Woorden vervlieden inderdaad snel en ze vormden blijkbaar al snel  een warrige stropop in mijn hoofd. Al blijf ik de kern van mijn pleidooi (waarbij ik Boudry niet per se viseer) wel verdedigen . Te veel beledigingen en cynische humor zorgen voor maatschappelijke indigestie.

Toch nog een paar puntjes:

1. Met mijn tekst richtte ik mijn pijlen niet enkel op Boudry’s standpunten maar ik wilde ook de aandacht vestigen op de verharding en het cynisme in het maatschappelijk debat het voorbije jaar.

Gelukkig is Boudry ook meer een liefhebber van de subtielere grappen dan van het giftige en agressieve geschut.

De ‘one click away’ oplossing van Timothy Garton Ash vind ik een elegante oplossing. Boudry verduidelijkt dat hij achter die oplossing staat (dat was minder duidelijk tijdens zijn lezing voor mij).

2. De stelling dat ‘we moeten beledigen niet OMDAT het kwetst, maar ONDANKS dat feit’, vind ik een beetje bizar. Beledigen in de zuiverste zin van het woord is een bewuste taalhandeling. We kiezen onze woorden zo dat we verwachten dat iemand beledigd is. Voor ons kunnen die woorden totaal onschuldig zijn of niet serieus bedoeld zijn, maar we hebben wel het oogmerk om de ander met zijn of haar lange tenen uit zijn tent te lokken. Zeker met blasfemische humor is dat het geval. Boudry’s lezing en vrije tribune in Knack gingen niet over onbedoeld beledigen waarbij je je van geen kwaad bewust bent.

3. Tot slot vind ik  wel legitiem om steeds ook de vraag te stellen of het (blijven) beledigen een maatschappelijk nut of gunstig effect zal hebben. Met grove grappen over een gevoelig thema creëer je meestal twee kampen de “Cynische Lachers (in de ogen van de gekwetsten) en de”Zuurpruimen met Lange Tenen”(in de ogen van de lachers). Echt begrip gaan ze voor elkaar niet krijgen, vrees ik.

Je zou kunnen zeggen dat we op de duur steeds minder zullen durven ridiculiseren. Je geeft voorbeelden uit Iran en de Arabische wereld. Ik denk dat we daar nog veraf van staan ovv vrije meningsuiting. Het lijkt me zeer onwaarschijnlijk dat de klok in het Westen nog  teruggedraaid zou kunnen worden naar de tijdperk van censuur en inquisitie uit het Ancien Regime. Maar misschien ben ik daarin te naïef.

5 gedachten over “(12) Lange tenen: respons op Boudry.

  1. Drie puike artikels waar heel wat waarheid in zit. We mogen ons ‘recht om te kwetsen’ niet opgeven, en ik geloof ook wel dat iets als Charlie Hebdo een te gemakkelijke prooi was net omdat. De extremistische islam heeft een voorbeeld gesteld. Hup, islamkritiek, terug in je hok. Maar de massale reacties op die tragische dag waren hartverwarmend. Al die cartoons, die steunbetuigingen, die ‘Je suis Charlie’ (waar al heel snel erg cynisch over werd gedaan, grotendeels terecht want het werd gehanteerd door leiders die zelf met censuur flirten of gewoon meteen de benen openen), het was wellicht de beste reactie op zo’n gruwelijke massamoord. We kunnen ‘kwesten’ om een punt te maken. Het ‘get a life’-gehalte van gelovigen die omwille van een afbeelding van hun profeet of een grap over hun god dodelijk beledigd zijn, ligt alarmerend hoog. En dat zorgt voor slachtoffers. Het is een grens die we moeten bewaken en we moeten die grens zo zwart-wit mogelijk, met zo weinig mogelijk schaduw errond, maken. Want leiders (politieke zowel als geestelijke) en extremistische sprekers azen net op het moment dat wij die grens voor ons zelf gaan betwisten. Het ‘kwetsen’ kan dus maatschappelijk ontzettend relevant zijn: DIT MOET KUNNEN, roepen we. Maar van zodra het iets gratuits wordt, kan het inderdaad erg snel overgaan in een plat racistisch discours, waar uiteindelijk zelfs de ‘humor’ uit verdampt. Trumpisme, zoals Thomas terecht opmerkt. Uit de artikels van beide heren kan ik twee tegengestelde gevaren distilleren: dat op steeds meer polarisering van de maatschappij, en dat op onder de voet gelopen te worden door godsdienstwaanzin. Beide gevaren dreigen dan een nieuw ‘normaal’ te worden. Beide scenario’s zijn een gruwelijke dystopie. Het is een evenwichtsoefening. Laat ons voorzichtig zijn en beide kanten bewaken, zowel aan de linkse als de rechtse kant 🙂

    Like

  2. Dank voor je reactie, Thomas, en hoedje af dat je durft (!) toegeven dat je enkele nuances en argumenten had gemist. Verba volant… Het klopt wellicht dat ik te vluchtig over het voorstel van Timothy Garton Ash ben gegaan, ik was toen al wat gehaast. Nog één taalfilosofisch punt: “beledigen” veronderstelt volgens mij geen doelbewuste intentie. De notie van een onwillekeurige belediging is perfect coherent, bijvoorbeeld wanneer iemand opmerkt “Ik weet dat je het niet zo bedoelde, maar met die uitspraak heb je me zwaar beledigd.” Of zoals in het halfslachtige excuus van de politicus: “Ik wil me verontschuldigen mocht ik iemand onbedoeld beledigd hebben”. Los daarvan, moet je wel opletten dat je hier (onbedoeld!) niet je eigen betoog onderuithaalt. Indien het je ENKEL te doen is om doelbewuste beledigingen, dan kunnen we vrij kort gaan: er is geen goede reden om aan te nemen dat het de cartoonisten van Charlie Hebdo daar (hoofdzakelijk?) om te doen was. Moslims kopen hun tijdschrift toch niet. Zij willen gewoon goede grappen maken, en soms lenen religieuze figuren zich daartoe. In ieder geval: als je je redenering over bewuste intenties doortrekt, dan lijkt dit een vrijgeleide voor de meest grove en obscene grappen, ZOLANG je niet de intentie hebt om anderen te kwetsen. Dat kan niet zijn wat je beoogt. Natuurlijk kan je wel “verwachten” dat iemand beledigd is, zoals je schrijft, maar dat hoeft daarom je intentie niet te zijn. Dat kan gewoon een voorzien neveneffect zijn van je taalhandeling. Maar nu dat wordt nogal technisch-taalfilosofisch. 🙂

    Like

  3. “2. De stelling dat ‘we moeten beledigen niet OMDAT het kwetst, maar ONDANKS dat feit’, vind ik een beetje bizar. Beledigen in de zuiverste zin van het woord is een bewuste taalhandeling. We kiezen onze woorden zo dat we verwachten dat iemand beledigd is. Voor ons kunnen die woorden totaal onschuldig zijn of niet serieus bedoeld zijn, maar we hebben wel het oogmerk om de ander met zijn of haar lange tenen uit zijn tent te lokken. Zeker met blasfemische humor is dat het geval. Boudry’s lezing en vrije tribune in Knack gingen niet over onbedoeld beledigen waarbij je je van geen kwaad bewust bent.”

    Dit is echt een totaal irrelevante uitgangspositie als je het mij vraagt. Natuurlijk kan het zo zijn, en zal het in sommige (veel?) gevallen zo zijn dat mensen daadwerkelijk er op uit zijn om mensen te kwetsen en te beledigen. Maar dit is niet het punt.

    Beledigen werkt pas als iemand zich beledigd voelt, of zegt zich beledigd te voelen. Het maakt dus helemaal niet uit of iemand zijn best doet om iemand te beledigen. Als de ontvangende partij het niet opvat als belediging, dan heeft het blijkbaar zijn uitwerking gemist. Zoals Rik Smits in een essay over vrijheid van meningsuiting terecht stelde (kom ik zo nog even op terug met link):

    “Deze goedbedoelde artikelen vormen een werkelijke schending van de vrijheid van meningsuiting en van de beginselen van de democratie, omdat er zelfs maar de schijn van een rationele maatstaf aan ontbreekt. Dat wil zeggen: er is geen enkele redelijke manier om schuld of onschuld vast te stellen. Iemand is beledigd als hij zegt dat hij zich beledigd voelt. Ook de wijste rechter kan belediging niet anders vaststellen, dan op grond van de bewering van de gekwetste zelf. Het is waarachtig zoals ooit de jonge filosoof J.J. Rietveld vaststelde, ‘niet een kwestie van in de zeik gezet worden, maar van in de zeik gaan staan’. Daarmee is belediging niet, zoals de wet het omschrijft, een klachtdelict, maar een ‘slachtofferdelict’. De vraag of er al dan niet een delict – en dus ook een dader – is, hangt uitsluitend af van iemands hoogst persoonlijke, emotionele besluit om zich slachtoffer te voelen.
    Dat is redeloze willekeur, en willekeur is wat ervan komt.”

    Belangrijker: wat iemand als een belediging opvat, kan simpelweg een waarheid betreffen die de ‘zgnd’ kwetser uitte. Denk aan een fundamentele christen die wordt geconfronteerd met een wetenschappelijke weerlegging van Genesis, en de conclusie dat er geen schepping heeft plaatsgevonden, maar dat de mensheid is voortgekomen uit miljoenenjare evolutie. Ongemerkt kun je blijkbaar mensen op de tenen trappen bij een simpele uiting van feiten.

    Dus wie bepaalt nou eigenlijk of iets een belediging is? Om terug te komen op een eerder punt: dat is niet objectief vast te stellen. Zelfs als het overduidelijk lijkt/is dat het zo bedoeld is, zou dat het irrelevant maken. Alleen de ontvanger kiest ervoor om beledigd te zijn. En ja daar heb je zelf controle over.

    In dat kader loont het de moeite om twee bronnen over dit onderwerpen door te lezen/te bekijken. Het essay van Rik Smits, genaamd “Heilzame Ketsuren, of de prijs van democratie” http://www.dbnl.org/tekst/_hol006199901_01/_hol006199901_01_0015.php en de speech van Christopher Hitchens, over ‘the freedom of speech must include the freedom to hate/offend’, die hij hield wanneer Canada op het punt stond een hatespeech-wet aan te nemen die een ernstige dreiging voor de vrijheid van meningsuiting was/is: https://www.youtube.com/watch?v=jyoOfRog1EM

    Om dus af te sluiten met de originele quote van Thomas: uiteraard kan beledigen een bewuste taalhandeling zijn, maar dat is zeker niet altijd, maar zelfs al was het zo, dan is het irrelevant om bovenstaande redenen imo.

    Like

  4. Vannacht heb ik gedroomd.

    Heel lang geleden werd ik opgebeld.
    […]
    Hoezo, ik ben iets vergeten?
    […]
    Ach ja. Heel lang geleden en heel heel ver weg, zeg maar in een andere tijd en ruimte dat volgens Erik Verlinde een illusie is (je bent een mondige Nederlander of geen Nederlander) werd ik opgebeld door Ivan de Vadder en Bart Schols om deel te nemen aan een debat (“panel-gesprek”) met Maarten Doubry over “Durf kwetsen” in het programma: De Afspraak.
    Ik bedankte vriendelijk. Maar Bart Schols wist me te “verleiden” met iets waarover ik me afvroeg: “Hoe kan hij dat weten?” Natuurlijk: Facebook!
    Ik stelde voor dat ik zou deelnemen op voorwaarde dat ik af en toe mijn eigen regels om te debatteren mocht inbrengen. Ze gingen akkoord maar, zo vertelden ze me, Maarten moet uiteraard ook akkoord gaan met die voorwaarde.
    En zo gebeurde het dat Maarten Doubry zich bekeerde.
    […]
    Neen! Niet tot de Islam! Ik ben aan het dromen, je moet er nu ook geen nachtmerrie van maken.
    Ik zie het al voor mij. Een afbeelding van Maarten Doubry in Charlie Hebdo. Zijn beiden handen houdt hij in de lucht met links de 2 afgehakte hoofden van Ivan en Bart en rechts een vlammend kromzwaard, terwijl hij roept: “I’m Spartacus!” Met als titel: Durf krenken! Onderaan de tekst: “Gij zult niet vragen: Stel dat je zoon een homo is.”
    […]
    Hij bekeerde zich om deel te nemen aan een debat en zich te onderwerpen aan mijn regels om al dan niet te spreken en dus eigenlijk nooit te zullen kwetsen.
    En toen…
    Toen werd ik wakker. 🙂

    Soit, misschien niet grappig, maar dat was toch de bedoeling.

    Like

Plaats een reactie